Korps Rijdende Artillerie

Korps Rijdende Artillerie

De Gele Rijders, Artillerie, 't Harde, Rijders, Rijdende Artillerie, Korps Rijdende Artillerie.

Geschiedenis KRA

De geschiedenis van de Rijdende Artillerie

Het Korps Rijdende Artillerie, in de volksmond vaak beter bekend als de ‘Gele Rijders’, heeft sinds haar oprichting in 1793 altijd een opvallende plaats ingenomen binnen de Nederlandse krijgsmacht. Hieronder volgt een beknopte weergave van de geschiedenis van dit bijzondere artillerieonderdeel met haar rijke historie en traditie.

De oprichting

In het midden van de 18e eeuw was de artillerie, vergeleken met de voorafgaande periodes, weliswaar een stuk mobieler geworden maar desondanks in het algemeen zeer zwaar, moeilijk verplaatsbaar, beperkt bereden en niet zo zeer gericht op het deelnemen aan beweeglijke veldslagen als wel op het belegeren van vestingen. Er ontstond echter steeds meer behoefte aan snel verplaatsbare artillerie die in staat was de cavalerie in al haar manoeuvres te volgen. Het was dan ook een voor de hand liggende ontwikkeling dat diverse legers in die tijd besloten al wat aan lichtere vuurmonden beschikbaar was (hoofdzakelijk 3- en 6-ponders) af te splitsen van de overige artillerie, deze te voorzien van lichtere affuiten en onder te brengen in aparte eenheden met volledig bereden personeel. Landen als Oostenrijk, Frankrijk en Denemarken gingen de Republiek der Verenigde Nederlanden voor in deze ontwikkeling. Het was echter de Pruisische Rijdende Artillerie die inspireerde tot de oprichting van een dergelijke artillerie in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Stadhouder Prins Willem V had namelijk via zijn (familie)banden met het Pruisische rijk een dusdanig beeld van de Pruisische Rijdende Artillerie gekregen, dat hij het zeer zinvol achtte een dergelijke eenheid binnen de vaderlandse strijdmacht in te voeren en hiertoe een voorstel deed bij de Raad van State. Naast de behoefte om de cavalerie te kunnen volgen, was een ander argument voor de invoering van een dergelijke artillerie, de verdediging van de lange kuststrook van de Republiek.

Officieel geldt 21 Februari 1793 als de oprichtingsdatum van de Nederlandse Rijdende Artillerie. Op die dag keurden de Staten Generaal het voorstel van de Raad van State goed om twee brigades rijdende artillerie op te richten, ieder bestaande uit twee volledig bereden compagnieën met in totaal 32 lichte vuurmonden. Tijd voor een rustige vorming van het nieuwe onderdeel was er echter nauwelijks, want de Fransen waren op oorlogspad en bedreigden de Republiek der Verenigde Nederlanden. Inderhaast werden een detachement Rijdende Artillerie gevormd om ten strijde te trekken tegen de Fransen, terwijl ondertussen de brigades verder werden opgebouwd. De bewapening van de Rijdende Artillerie werd opgebouwd uit 3- en 6-ponders en houwitsers van 24 pond ijzer. Een directe confrontatie met het Franse leger bleef uit in 1793, maar dat zou niet lang meer duren.

 

Een periode van veel strijd

In 1794 werd een tweede detachement Rijdende Artillerie uit de pas opgerichte brigades gevormd, dat direct ten strijde trok tegen de oprukkende troepen van het Franse revolutionaire bewind. Binnen een jaar na de oprichting onderging de Rijdende Artillerie de vuurdoop in gevechten met de Fransen onder andere in Charleroi en in het westen van Noord-Brabant bij Willemstad. Eén en ander kon niet voorkomen dat de Fransen in 1795 over de dichtgevroren wateren tot het hart van de Republiek door drongen en de macht grepen. Officieel bleef Nederland onafhankelijk, maar er werd een nieuw bewind aangesteld, dat sterk gericht was op de Franse ‘broedernatie’. De Republiek der Verenigde Nederlanden maakte hiermee plaats voor de zogenaamde Bataafse Republiek.
De Nederlandse Rijdende Artillerie werd omgedoopt tot ‘Bataafse Rijdende Artillerie’ en kwam ter beschikking van het Franse leger. Veel Oranje gezinde Rijders, met name officieren, namen toen ontslag. De Bataafse Rijdende Artillerie nam in de navolgende jaren deel aan diverse grote veldslagen, die veelal samen met de Fransen werden uitgevoerd. Enkele voorbeelden hiervan zijn de strijd in 1799 tegen de Engelse en Russische troepen die in Noord-Holland waren geland en de veldtocht die in 1800 werd ondernomen tegen het Oostenrijkse leger. In 1806 werd de Bataafse Republiek door Napoleon opgeheven en opgenomen in het door hem gevormde Koninkrijk Holland, waarvan zijn broer Lodewijk Napoleon koning werd. De Bataafse Rijdende Artillerie werd hiermee de Koninklijke Hollandse Rijdende Artillerie en nam deel aan onder andere de veldslag tegen de Zweden in Noord-Duitsland in 1807 en de uitputtende veldtochten in Spanje van 1808 tot 1810. Napoleon was zeer te spreken over de Hollandse Rijdende Artillerie en uitte herhaaldelijk zijn grote bewondering over het dappere gedrag van het onderdeel.

In 1810 besloot Napoleon het Koninkrijk Holland bij het Franse Rijk in te lijven. De Koninklijke Hollandse Rijdende Artillerie werd ontbonden en de twee compagnieën werden ondergebracht bij het Franse keizerlijke leger. Eén compagnie (de 2e) was al in 1808 naar Spanje gedirigeerd en de 1e compagnie nam in 1812 deel aan de grote veldtocht van Napoleon naar Rusland. Daar werden diverse slagen gewonnen, maar Napoleon slaagde er niet in om een beslissende overwinning te boeken. De terugtocht verliep catastrofaal. Koude, honger en voortdurende aanvallen van de Russen zorgden ervoor dat slechts tien procent van Napoleons machtige leger de terugtocht volbracht. Van de compagnie van de voormalige Koninklijke Hollandse Rijdende Artillerie keerde bijna niemand terug. De meeste waren omgekomen op de Russische sneeuwvelden.

De ondergang van de troepen van Napoleon in Rusland werd in oktober 1813 gevolgd door Napoleons verlies in de slag bij Leipzig. Het Franse leger was dusdanig verzwakt dat de geallieerden kans zagen de Franse bezettingstroepen uit Holland te verdrijven. Het Franse leger trok zich terug op eigen grondgebied en het zelfstandige Koninkrijk der Nederlanden (Nederland en het huidige België) werd gesticht.

De Prins van Oranje, die gedurende de Franse overheersing in Londen verbleef, werd ‘Soeverein Vorst der Verenigde Nederlanden’, of kortweg Koning Willem I. De Nederlandse krijgsmacht werd in 1814 opnieuw opgebouwd en van heinde en verre keerden overgebleven Hollandse Rijders terug naar Nederland.
Veel tijd was er niet voor de opbouw, want Napoleon herstelde zich snel en begon in hoog tempo opnieuw militaire activiteiten te ontplooien. Nederland sloot zich aan bij de Engelsen en Pruisen en medio 1815 waren de Nederlandse troepen, inclusief het nieuw gevormde Korps Rijdende Artillerie, alweer in gevecht. Ditmaal niet aan de zijde van de Fransen, maar tegenover de Fransen. Mede dankzij het heldhaftige en trefzekere optreden van de Rijdende Artillerie werd Napoleon uiteindelijk op 18 juni 1815 bij Waterloo verslagen. Een periode van relatieve rust brak aan. Het Korps Rijdende Artillerie bestond inmiddels uit acht compagnieën.

 

Opstandige zuiderlingen

De vereniging van de zuidelijke en noordelijke Nederlanden was geen onverdeeld succes. De verschillen tussen beide gebieden waren groot en de zuiderlingen hadden nauwelijks een stem in het koninkrijk. De zuiderlingen kwamen dan ook in opstand. In 1830 nam de Rijdende Artillerie deel aan de strijd tegen de opstandige zuidelijke Nederlanden tijdens het neerslaan van een opstand in Brussel. In 1831 besloot Koning Willem I wederom tot een gewapend optreden tegen België. Dit optreden is beter bekend als de Tiendaagse Veldtocht en resulteerde er in dat de Belgische troepen bij Hasselt en Leuven werden verslagen. Oprukkende Franse troepen dwongen echter de Nederlandse troepen zich terug te trekken. De strijd moest verder aan de onderhandelingstafel worden voortgezet, waarna België uiteindelijk in 1839 onafhankelijk werd.

Koning Willem II



In 1841 besloot Koning Willem II het Korps Rijdende Artillerie om te dopen in Regiment Rijdende Artillerie, al werd het om financiële redenen tevens ingekrompen. Bij Koninklijk besluit van 8 april 1842 werd voor elk bereden onderdeel van het leger afzonderlijk, dus ook voor de Rijdende Artillerie, een geheel nieuw uniform voorgeschreven. Het Korps Rijdende Artillerie werd daarbij bedacht met het prachtige uniform dat tot op heden, in enigszins aangepaste vorm, bij ceremoniële gelegenheden gedragen wordt: de donkerblauwe dolman, een kort jasje zonder panden of schoten, met gele dubbele lissen aan de voorkant, en de kolbak, een van berenvacht vervaardigd hoofddeksel. De gele koorden en lissen op de dolman bezorgden de eenheid de officieuze naam ‘Gele Rijders’.Alhoewel Koning Willem II de operationele en tactische waarde van de Rijdende Artillerie zeer waardeerde, leek hij nog meer onder de indruk van de uitstraling en ceremoniële waarde van het onderdeel. Bij diverse officiële gelegenheden liet hij de volledig uitgedoste Gele Rijders opdraven en in 1842 werd zelfs een deel van het Regiment Rijdende Artillerie in de nabijheid van de koning in Den Haag gelegerd.

Bezuinigingen en discussies

De navolgende jaren werden gekenmerkt door verdere inkrimping ten gevolge van bezuinigingen. In 1849 bestond het Regiment Rijdende Artillerie uit nog slechts vier compagnieën. Omdat iedere compagnie één batterij in het veld kon brengen, viel het onderscheid tussen een compagnie (een eenheid militairen) en een batterij (een operationele eenheid vuurmonden te velde) steeds meer weg. Het werd in deze periode dan ook gemeengoed om een compagnie simpelweg batterij te noemen. Uiteindelijk werd in 1867 officieel geregeld dat een compagnie bij de artillerie voortaan batterij heette.

Op materieel vlak ging het Regiment Rijdende Artillerie er flink op vooruit. In 1827 was de houwitser van 24 pond reeds vervangen door de lange houwitser van 15 cm, die een stuk lichter was. In de jaren ’40 van de 19e eeuw verdween de 3-ponder uit de bewapening van het Regiment Rijdende Artillerie en nieuwe lichte 6- en 12-ponders werden ingevoerd, alsmede een houwitser van 12 cm. In 1862 werd het kanon van 8 cm bij de Rijdende Artillerie ingevoerd, het eerste veldgeschut van de Nederlandse artillerie met een getrokken loop, dat een jaar eerder bij de Veldartillerie was ingevoerd. Tot aan de Tweede Wereldoorlog zou de Rijdende Artillerie voor wat betreft de invoering van nieuw geschut redelijk synchroon met de Veldartillerie blijven lopen. Soms direct, maar meestal binnen twee jaar na invoering van nieuw geschut, was ook de Rijdende Artillerie voorzien van het nieuwe materieel.

In de tweede helft van de 19e eeuw laaide de discussie over het nut van een Rijdende Artillerie een aantal malen op. De Veldartillerie had zich inmiddels ‘ontdaan’ van het zwaardere geschut door het af te splitsen naar de Vestingartillerie en tevens raakte de Veldartillerie steeds meer bereden. De Veldartillerie werd hierdoor steeds mobieler, maar omdat nimmer de mobiliteit van de Rijdende Artillerie werd bereikt, behield de Rijdende Artillerie haar bestaansrecht.

Mobilisaties en de Tweede Wereldoorlog

 

In 1870 werd het Nederlandse leger gemobiliseerd vanwege de oorlog tussen Frankrijk en Duitsland. Ondanks dat Nederland neutraal was in deze oorlog, was er de dreiging dat de strijd zich naar Nederlands grondgebied zou verplaatsen. Ook het Regiment Rijdende Artillerie ging onder de wapenen en de batterijen werden in verschillende delen van het land gestationeerd.

Nederland raakte niet betrokken bij de strijd en hetzelfde jaar gingen de Gele Rijders weer terug naar hun garnizoen in Amersfoort.In 1881 werd het Regiment Rijdende Artillerie opnieuw omgedoopt in Korps Rijdende Artillerie en het werd verder ingekrompen tot twee rijdende batterijen en een instructiebatterij. Na een kleine eeuw van wisselende garnizoensplaatsen, waaronder Haarlem, Breda,’s-Gravenhage, Leiden, Arnhem en Amersfoort, belandde het korps in 1881 opnieuw in Arnhem. Tot het begin van de Tweede Wereldoorlog zou Arnhem de thuisbasis van de Rijdende Artillerie blijven. Zie de kaart van Nederlandvoor een overzicht van alle legeringplaatsen van het Korps sinds 1793.

 

In 1893 werd in Arnhem de 100e verjaardag van de Rijdende Artillerie gevierd, middels onder andere een reünie van oud-rijders en groots opgezette ruiterfeesten op de naburige heide, waarbij ook de toen 13-jarige koningin Wilhelmina en koningin-regentes Emma aanwezig waren.

In 1914 werd het Nederlandse leger opnieuw gemobiliseerd. Ditmaal vanwege de steeds verder om zich heen grijpende Eerste Wereldoorlog. Ook nu was Nederland neutraal en het raakte niet rechtstreeks betrokken bij de strijd. In het kader van de mobilisatie van het leger werden twee batterijen Rijdende Artillerie in Noord Brabant gelegerd. Bij hun terugkeer naar Arnhem, in maart 1919, werden zij op feestelijke wijze ingehaald.

De uitputtende Eerste Wereldoorlog had echter belangrijke gevolgen voor het militaire bedrijf in Nederland na die oorlog. In Europa ontstond een stemming van ‘nooit meer oorlog’ en het pacifisme vierde hoogtij, met name in Nederland. Samen met de slechte economische situatie leidde dit tot vergaande inkrimping van het Nederlandse leger. Uiteindelijk ontstond de situatie dat het gehele Nederlandse leger geen parate onderdelen meer had! De Rijdende Artillerie bestond toen nog slechts uit één schoolbatterij en een staf. Bij mobilisatie zou hier met behulp van reservisten een tweede batterij aan toegevoegd worden. Bovendien was het merendeel van het geschut inmiddels verouderd. Net als alle overige onderdelen van de landmacht, bevond de Rijdende Artillerie zich in een weinig ‘strijdbare’ situatie. Toen in de jaren ’30 de oorlogsdreiging vanuit Duitsland duidelijk werd, werden weliswaar maatregelen genomen, zowel in organisatorische, materiële als personele zin, maar feitelijk was het al te laat. Ook al werd het Korps Rijdende Artillerie nog volop gemotoriseerd en werd door het Korps in de maanden voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog zelfs afscheid genomen van de paarden die altijd voor het vervoer hadden gezorgd, feit bleef dat het Korps kansloos was tegenover het Duitse leger in de meidagen van de Tweede Wereldoorlog. Bij haar acties in en rond Dordrecht leed het korps verliezen onder manschappen en materieel en zoals bekend werd de strijd met de Duitsers over de gehele linie snel beslecht in het nadeel van Nederland.

 

De Rijdende Artillerie keert niet terug 

Na de capitulatie van Nederland in mei 1940 werd het leger feitelijk ontbonden. Diverse militairen vluchtten naar Engeland, waaronder een aantal Gele Rijders. In Engeland richtte men de Brigade ‘Prinses Irene’ op, die was bedoeld als Nederlandse bijdrage aan de geallieerde strijdmachten. Rijdende artillerie kende de brigade niet, wel had men de beschikking over een artilleriebatterij, die was uitgerust met de Engelse 25-ponder. De opbouw van de brigade verliep moeizaam en de gewenste slagkracht werd nooit bereikt, met name door het gebrek aan (jong) personeel. De brigade landde in augustus 1944 met circa 1200 man in Normandië en nam van daaruit deel aan strijd in Frankrijk en België. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd de Prinses Irene Brigade ontbonden.

Direct na de Tweede Wereldoorlog werden er plannen gemaakt voor de opbouw van een nieuwe Nederlandse krijgsmacht. In deze plannen kwam de Rijdende Artillerie niet meer voor, daar immers het oorspronkelijke tactisch concept hiervan geheel was achterhaald. Ook qua traditieoverdracht werd er niets geregeld. Ideeën over de overdracht van de tradities van de Rijdende Artillerie aan een nieuw artillerieonderdeel waren er wel, maar vanwege de weerstand van veel oud-rijders werd hier van afgezien. Het idee om de tradities over te dragen op een ‘willekeurig’ onderdeel stond veel oud-rijders tegen.

In de navolgende jaren probeerden de oud-rijders zelf de tradities van de Rijdende Artillerie enigszins levend te houden. Regelmatig werden er bijeenkomsten van oud-rijders gehouden, waarin werd teruggeblikt op het roemrijke verleden en werd gefilosofeerd over de mogelijkheden van een terugkeer van de Rijdende Artillerie. De bijeenkomsten vonden veelal plaats in Arnhem, de stad die lange tijd als thuisbasis van de rijders had gefungeerd en waarmee de Gele Rijders onlosmakelijk waren verbonden, ook in de ogen van de burgerbevolking en het gemeentebestuur. Niet voor niets werd in 1950 een deel van het Arnhemse Willemsplein, waar vroeger de Willemskazerne had gestaan, omgedoopt in Gele Rijdersplein. Naast bijeenkomsten van oud-rijders greep een aantal van hen bepaalde festiviteiten en militaire aangelegenheden aan om te paard en in volledig ceremonieel tenue ten tonele te verschijnen om zo de herinnering aan de Rijdende Artillerie levend te houden. Omdat de uniformen in het bezit waren van de oud-rijders zelf, waren dergelijke optredens vrij eenvoudig te realiseren. Niet iedereen kon overigens deze optredens van de oud-rijders waarderen. De Rijdende Artillerie bestond immers al een tijdje niet meer en de optredens in volledige uitdossing waren een carnavaleske uiting van misplaatste romantiek en valse nostalgie, zo werd geredeneerd.

 

De Rijdende Artillerie keert toch terug!

De regelmatige bijeenkomsten en optredens van oud-rijders zorgden ervoor dat de discussie over een mogelijke terugkeer van de Rijdende Artillerie steeds weer nieuw leven werd ingeblazen. Uiteindelijk leidde dit er begin jaren ’60 toe, dat er werd onderzocht hoe op zijn minst iets aan traditievoortzetting kon worden gedaan en hoe de Rijdende Artillerie misschien toch weer een plaats binnen de landmacht zou kunnen krijgen. Verschillende ideeën passeerden de revue, uiteindelijk resulterend in het voornemen om één van de bestaande afdelingen veldartillerie om te dopen naar een Afdeling Rijdende Artillerie en deze te belasten met de traditievoortzetting van de Rijdende Artillerie. Was vlak na de oorlog een meerderheid van de oud-rijders nog tegen een overdracht van de tradities van de vooroorlogse Rijdende Artillerie aan een ‘willekeurig’ onderdeel, begin jaren ’60 voelde men dat niet meer zo sterk. Een meerderheid van oud-rijders was voor dit plan, zodat besloten werd het ten uitvoer te brengen. De keuze viel op de 11e Afdeling Veldartillerie, die was gelegerd in Schaarsbergen, gemeente Arnhem.

Op 16 januari 1963 werd de 11e Afdeling Veldartillerie op ceremoniële wijze omgedoopt tot de 11e Afdeling Rijdende Artillerie. De baretten werden opgeborgen en de kwartiermutsen werden opgezet. De kwartiermuts was in feite een stalmuts, zoals die bij de Rijdende Artillerie voor de oorlog werd gebruikt. Het hoofddeksel zorgde voor een duidelijk onderscheid met het gevechts- en dagelijks tenue van de Veldartillerie. Het onderscheid in ceremonieel tenue was van oudsher al overduidelijk. Feit bleef dat de afdeling in wezen een reguliere afdeling veldartillerie was, die hooguit wat meer ceremoniële taken toebedeeld zou krijgen.

De eerste commandant, luitenant-kolonel Gunning, zelf de enige nog in actieve dienst zijnde oud-rijder, besefte dit ook en benadrukte tijdens de oprichtingsceremonie dat het onderscheid moest komen van de Rijders zelf. Extra inzet, de traditie van de Gele Rijders waardig, moest de onderscheidende factor worden van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie. Cynici spraken wederom van ‘misplaatste romantiek’ en hekelden het enigszins kunstmatige karakter van de rentree van de Rijdende Artillerie. Alhoewel dit zelfs leidde tot discussie in de Tweede Kamer, kon dit niet verbloemen dat veel mensen blij waren met de herrijzenis van de Rijdende Artillerie. In Arnhem werd met zo veel enthousiasme gereageerd op de heroprichting, dat men direct begon met het organiseren van een groot feest ter ere van het 200-jarig bestaan van de Rijdende Artillerie in 1963. Toen men er vanuit militaire kring op werd gewezen dat het 200-jarig jubileum pas in 1993 zou zijn, werd het feest afgeblazen. Wat niet afgeblazen werd, was de oprichting van een standbeeld voor de Gele Rijders in datzelfde jaar. Dit standbeeld staat er nog steeds. Het is gemaakt door de Arnhemse kunstenaar Gijs Jacobs van den Hof. Geheel toepasselijk heet het beeld ‘De Gele Rijder’; het stelt een trompetterende Gele Rijder in vol ornaat voor en is het te vinden op het Gele Rijdersplein in Arnhem.

 

De 11e Afdeling Rijdende Artillerie

Het reilen en zeilen van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie na de oprichting komt logischerwijs grotendeels overeen met dat van de afdelingen Veldartillerie binnen de Koninklijke Landmacht. De materiële veranderingen en de diverse reorganisaties bij de artillerie werden ook bij de 11e Afdeling Rijdende Artillerie voltrokken. Opvallend was dat de afdeling qua geschut niet echt in de voorhoede van de vernieuwingen meedraaide.

 

Toen medio jaren ’60 bijna alle parate afdelingen werden gemechaniseerd middels de invoering van de 105 mm vuurmond AMX-PRA, bleef de 11e Afdeling Rijdende Artillerie, net als 42 Afdva, uitgerust met getrokken geschut. Weliswaar werd de 88 mm 25-ponder in het kader van standaardisatie naar 105 mm in april 1964 vervangen door de getrokken houwitser M2A1 (later bekend als de M101 A1), maar dit was nauwelijks een stap vooruit. Toen in 1969 de 41e Afdeling Veldartillerie overstapte naar de gemechaniseerde 155 mm houwitser M109, werden de vrijgekomen AMX-PRA’s van die afdeling doorgeschoven naar de 11e Afdeling Rijdende Artillerie. Deze AMX-PRA’s waren toen al ‘enigszins’ verouderd en bovendien in niet al te beste conditie. Het operationeel houden van de AMX-PRA’s was dan ook een hele opgave, temeer omdat de Gele Rijders nog 13 lange jaren moesten wachten voordat zij de beschikking over de M109 kregen. Uiteindelijk werd de 155 mm M109 (-) in 1982 bij de 11e Afdeling Rijdende Artillerie ingevoerd.

De afdeling was hiermee één van de laatste afdelingen. Bij andere veranderingen liep de 11e Afdeling Rijdende Artillerie wel aardig synchroon met de Veldartillerie. Zo werd in 1989 ten gevolge van reorganisaties de 11e Afdeling Rijdende Artillerie teruggebracht naar twee batterijen van twee pelotons met ieder vijf vuurmonden en werd in 1990 aan ieder peloton weer een vuurmond toegevoegd.

Intussen was de Rijdende Artillerie nog geen echt Korps geworden. Met het omvormen van de 11e Afdeling Veldartillerie naar de 11e Afdeling Rijdende Artillerie had de Rijdende Artillerie weliswaar weer een plek binnen de Landmacht gekregen, maar van een Korps Rijdende Artillerie was formeel geen sprake. In 1973 besloot koningin Juliana tot ieders tevredenheid dit aan te passen. Het Korps Rijdende Artillerie werd weer ingevoerd en de 11e Afdeling Rijdende Artillerie werd het enige onderdeel van dit korps. In 1980 volgde uitbreiding, want in dat jaar werd de mobilisabele 13e Afdeling Veldartillerie omgedoopt tot de 13e Afdeling Rijdende Artillerie en aan het Korps Rijdende Artillerie toegevoegd. De 13e Afdeling Rijdende Artillerie, altijd bemand met beroeps- en mobilisabel personeel afkomstig van 11 Afdra, is nooit in haar geheel onder de wapenen geroepen. Mobilisatieopkomst- en herhalingsoefeningen betroffen telkens slechts een deel van de afdeling. Als gevolg van veranderende defensieopvattingen inzake mobilisabele krijgsmachtonderdelen werd 13 Afdra in 2005 opgeheven.

Begin 90-er jaren werd de Oranjekazerne in Schaarsbergen aangewezen voor de huisvesting van de nieuw te formeren Luchtmobiele Brigade. Daar artillerie niet tot die brigade zou behoren, verruilde 11 Afdeling Rijdende Artillerie haar huisvesting met die van 11 Pantserinfanterie Bataljon Garde Grenadiers. In 1991 vond de verhuizing van het Korps Rijdende Artillerie naar de Saksen Weimarkazerne in Arnhem plaats. Het Korps keerde daarmee nog iets meer terug op historische grond.Lang duurde dit echter niet, want reeds in 1999 verhuisde het Korps, ondanks flinke protesten van de Arnhemse bevolking en haar gemeentebestuur, naar de Tonnetkazerne in ‘t Harde. In datzelfde jaar werd vanwege opnieuw een reorganisatie het aantal vuurmonden van de afdeling teruggebracht van 24 naar 12.
Op 1 juli 2005 werd de 11e Afdeling Rijdende Artillerie uitgebreid. De 41e Afdeling Veldartillerie werd die dag namelijk opgeheven, waarbij de Alpha Batterij van die afdeling als 3e Batterij werd toegevoegd aan de 11e Afdeling Rijdende Artillerie. Voor de nieuwbakken 3e Batterij van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie betekende dit dat de baretten werden opgeborgen en dat de kwartiermutsen werden geplaatst. Sindsdien bestonden de Veldartillerie en Rijdende Artillerie ieder nog uit één afdeling met elk 3 batterijen: de 14e Afdeling Veldartillerie en de 11e Afdeling Rijdende Artillerie, beide gelegerd in ‘t Harde. Lang heeft die uitbreiding van 11 Afdra en 14 Afdva niet mogen bestaan. In deze jaren werd Defensie geconfronteerd met torenhoge kosten als gevolg van de diverse beheers- en vredesmissies waaraan Nederland wilde deelnemen. Bij de onvermijdelijke bezuinigingsoperatie die daaruit voortvloeide moesten de 3e batterijen van 11 Afdra en 14 Afdva in het najaar van 2007 alweer opgeheven worden.In het voorjaar van 2007 werd de M109A2 bij de 11e Afdeling Rijdende Artillerie vervangen door de Pantserhouwitser PZH2000 NL, een technologisch hoogstandje van Duitse makelij. Grotendeels computergestuurd, kaliber 155 mm met een dracht van meer dan 30 km en een bediening van 5 man.
Een wrang aspect van de hiervoor genoemde bezuinigingen was het feit dat een deel van deze pantserhouwitsers in vrijwel ongebruikte staat doorverkocht konden gaan worden.April 2011 werden opnieuw grootschalige bezuinigen bij Defensie aangekondigd, die ook de operationele capaciteit van de grondgebonden vuursteun troffen. Er werd een transitie ingezet naar één afdeling artillerie, die stapsgewijs werd gevormd uit o.a. 11 Afdra, 14 Afdva en het Opleidings- en TrainingsCentrum Vuursteun (OTCVust), aangevuld met 120 mm mortieren van enkele Landmachtonderdelen. Aangezien het totale aantal vuurmonden PzH2000 NL teruggebracht moest worden van 24 naar 18, werd in december 2011 de 1e Batterij van 11 Afdra stilgezet.Het jaar 2012 stond vervolgens in het teken van de verdere transformatie naar één afdeling. Zo werden in maart 2012 de staven van 11 Afdra en 14 Afdva samengevoegd, om vanaf dat moment gezamenlijk de resterende vuurmondbatterijen te besturen. Ook werd de 2e Batterij van 11 Afdra opgeleid en getraind op het Mortier 120 mm, opdat de batterij “dual hatted” zou worden: inzetbaar op zowel de PzH2000 NL als het Mortier 120 mm. Op 25 januari 2013 werd op de Legerplaats bij Oldebroek de nieuwe afdeling, genaamd VuursteunCommando (VustCo), formeel opgericht. 11 Afdra en 14 Afdva werden diezelfde dag officieel opgeheven. Het Korps Rijdende Artillerie bleef bestaan; de Stafbatterij en de Charly Batterij van het VustCo zijn onderdeel van het Korps Rijdende Artillerie en de Alpha en Bravo Batterij zijn onderdeel van het Korps Veldartillerie.

 

Ceremoniële taken

 

Naast haar operationele taken vervult het Korps Rijdende Artillerie sinds jaar en dag een belangrijke ceremoniële taak. Vaak gaat het hier om het afgeven van ereschoten met 25-ponders (tot april 1964 operationeel in gebruik bij de Afdeling) bij plechtigheden met een ceremonieel karakter, zoals staatsbezoeken. Ook is het vaste prik dat de Rijders minuutschoten afgeven op Prinsjesdag. De afdeling kwam verder in stelling bij het huwelijk van Prins Willem Alexander en Máxima op 2 februari 2002 en bij de begrafenis van Prins Claus op 15 oktober van dat jaar. Op 30 maart 2004 gaven twee saluutbatterijen van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie acte de présence tijdens de uitvaart van Prinses Juliana. In totaal negentig Gele Rijders stonden met acht 25-ponders opgesteld in Delft en Rijswijk en vuurden tot aan de bijzetting iedere minuut een kanonschot af. Bij de uitvaart van oud-Gele Rijder Prins Bernhard op 11 december 2004 was het Korps Rijdende Artillerie zelfs zeerprominent aanwezig (Prins Bernhard was wel de bekendste oud-rijder: in 1937 werd hij op de Kempenberger Heide bij Arnhem geïnstalleerd als Kapitein der Rijdende Artillerie). Behalve met saluutbatterijen te Delft en Rijswijk nam het Korps deel aan de plechtigheid met 8 officieren die te voet de affuit van een 7-veld begeleidden waarop de kist was geplaatst, en een detachement van 9 Rijders te paard direct achter de affuit. Natuurlijk kwamen de Rijders met hun saluutbatterijen ook in actie bij de geboorte van het eerste kind van Prins Willem-Alexander en Prinses Máxima, prinses Catharina-Amalia (7 december 2003). Daarbij werd tevens een stukje ‘traditionele discriminatie’ afgeschaft: werden in vroeger tijden 101 saluutschoten afgegeven bij de geboorte van een prins en 51 schoten bij die van een prinses, nu werden echter ook bij de geboorte van deze prinses 101 saluutschoten afgevuurd.

 

Een Ereblijk, een Sjabrak en toen ook nog een Standaard

Ereblijk
Van oudsher voerden artillerie-eenheden geen standaard (voor ‘bereden wapens’, toen alleen de cavalerie) of vaandel (voor ‘onbereden wapens’, toen alleen de infanterie). Voor de artillerie gold in vroeger tijden de leuze ‘het kanon is haar banier’, want een veldheer kon door het kanongebulder en de kruitdampen wel vaststellen waar zijn artillerie zich in het strijdgewoel bevond. In 1896 besloot Koningin-regentes Emma dat aan de toenmalige artillerieregimenten, het Korps Rijdende Artillerie en de drie regimenten Vestingartillerie, een ‘Ereblijk’ zou worden toegekend waarop hun wapenfeiten ‘vereeuwigd’ zouden zijn.

In 1899 werd in de Willemskazerne in Arnhem het Ereblijk onthuld dat was toegekend aan het Korps Rijdende Artillerie, als een herinnering aan het dappere optreden van het korps tijdens verschillende veldtochten en veldslagen. Het Ereblijk bestond uit een eikenhouten voetstuk waarop was geplaatst een bronzen leeuw die een vaandel bewaakt. Tegen het voetstuk waren bevestigd drie bronzen platen waarop stonden vermeld de plaatsen en de jaartallen van de gevechten en veldslagen waaraan de Rijdende Artillerie had deelgenomen, zoals Quatre Bras en Waterloo 1815. In september 1944 is dit Ereblijk bij het bombardement op de Willemskazerne verwoest. De elders bewaard gebleven bronzen platen zijn bijna 30 jaar later aangebracht op een nieuw monument dat in 1973 door Prins Bernhard werd onthuld in de Oranjekazerne te Schaarsbergen, de toenmalige thuisbasis van de Rijdende Artillerie. Het nieuwe monument bestond uit een betonnen zuil met daarop de drie bronzen platen en het werd bekroond door een geheel nieuw ontworpen bronzen ornament. In 1991 verhuisde dit monument mee naar de Saksen Weimarkazerne in Arnhem en in 1999 naar de Tonnetkazerne in ‘t Harde. In 2003 werd een nieuw voetstuk van metselwerk gebouwd naast het huidige museum van het Korps Rijdende Artillerie op de Legerplaats bij Oldebroek. De bronzen platen en het ornament werden daarop aangebracht.

Op de kaart van Europa zijn de belangrijkste locaties aangegeven waar de Rijders in de loop der tijden aan gevechtsacties hebben deelgenomen.

Sjabrak (of schabrak)
Bij het Wapen der Artillerie werd vanaf 1820 tot de Tweede Wereldoorlog bij beëdigingen – in plaats van een standaard – gebruik gemaakt van een stuk geschut: in de loop daarvan was vroeger altijd het monogram van de regerende vorst gegraveerd. Bij het afleggen van de eed legde de te beëdigen officier zijn linkerhand op dit monogram.
Op de loop van kanonnen en houwitsers van na de Tweede Wereldoorlog was zo’n Nederlands koninklijk monogram echter niet meer aangebracht (met uitzondering van de AMX-PRA). Bij de naoorlogse beëdigingen werd derhalve gebruik gemaakt van een speciaal daarvoor gemaakt sjabrak. Een gewoon sjabrak of zadelkleed wordt gelegd tussen het zadel en de rug van het paard ter bescherming van het zadel tegen slijtage door zweet en wrijving. Het ceremonieel sjabrak werd echter gedrapeerd over de loop van een stuk geschut (de afmetingen van het sjabrak waren afgestemd op het kaliber van het geschut). De basiskleurstelling was in overeenstemming met de Korpskleuren, dus geel-blauw voor het Korps Rijdende Artillerie. Op beide afhangende panden van het sjabrak was de gekroonde beginletter van de naam van het staatshoofd geborduurd, met daaromheen een geborduurde lauwerkrans en er onder een geborduurd lint met daarop de wapenspreuk der Nederlandse artillerie: ‘Den Vaderlant Ghetrouwe Blijf Ick Tot In Den Doot’.

Standaard

Vrij recentelijk kreeg het Korps Rijdende Artillerie voor ceremoniële doeleinden alsnog een standaard. Het Korps behoorde samen met de Korpsen Veldartillerie en Luchtdoelartillerie tot de enige landmachtonderdelen die – overeenkomstig de tot dan geldende militaire tradities – niet over een dergelijke onderdeelvlag beschikten. Op de Legerplaats bij Oldebroek reikte Koningin Beatrix op 24 september 2002 standaarden uit aan de Korpsen Rijdende Artillerie en Veldartillerie en een vaandel aan het Korps Luchtdoelartillerie. De Standaard van het Korps Rijdende Artillerie bevat de plaatsnamen en jaartallen van belangrijke gevechten uit de geschiedenis van de Rijdende Artillerie, die ook op het Ereblijk zijn vermeld.

 

Uitzendingen

Vanaf 1997 werden de Rijders regelmatig uitgezonden op vredesmissies naar diverse landen. Meestal op individuele basis, maar soms ook middels uitzending van een complete batterij of zelfs de gehele afdeling. In 1997 werd de 2e Batterij van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie ingedeeld bij de derde shift van de Stabilization Force in het voormalig Joegoslavië, SFOR 3. Deze vredesmacht zag na het onafhankelijk worden van Bosnië-Herzegovina toe op de vrede en de wederopbouw aldaar. Het personeel van de 2e Batterij van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie werd opgeleid tot een mortierpeloton en maakte deel uit van de mortieropsporingsradarbatterij van SFOR 3. Aan deze uitzending kwam in 1998 een einde.

In 1999 werd de gehele 11e Afdeling Rijdende Artillerie uitgezonden naar Kosovo, als onderdeel van de Kosovo Force, KFOR. Ze kregen Orahovac en omgeving toegewezen als sector en zagen daar toe op de handhaving van orde en rust. Later breidde hun verantwoordelijkheidsgebied zich uit met Velika Hoca en Suva Reka. In december 1999 loste de 41e Afdeling Veldartillerie de Gele Rijders af.

In 2002 werd een aantal rijders toegevoegd als wachtpeloton aan de Stabilisation Force in Bosnië, SFOR 13 en in 2003 voegde de 2e Batterij zich opnieuw als mortierpeloton toe aan de inmiddels veertiende shift SFOR 14.

2003 was ook het jaar waarin een aantal rijders deel uitmaakte van de tweede shift van de Stabilisation Force Iraq, SFIR 2. SFIR zag in Irak na de val van Saddam Hussein toe op de handhaving van de vrede en de orde. Twaalf manschappen van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie vormden de beveiliging van een Nederlands detachement op de vliegbasis Tallil in Irak.

Eind oktober 2005 gingen er Gele Rijders naar Bosnië, alwaar ze gedurende zes maanden een belangrijke bijdrage leverden aan de derde shift van de European Union Force, EUFOR-3. De EUFOR-missies waren de voorzetting in EU-verband van de SFOR-missies, die in NAVO-verband werden ondernomen. De mannen en vrouwen van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie waren verantwoordelijk voor het ondersteunen van de lokale autoriteiten bij operaties, onder meer middels het controleren van voertuigen, inzamelen van wapens en beveiligen van transporten. In het najaar van 2007 werd een deel van 11 Afdra in het kader van de ISAF-missie TFU (Task Force Uruzgan) uitgezonden naar Afghanistan. Daar werd o.a. de bediening van de aanwezige PzH2000NL’s overgenomen van de collega’s van 14 Afdva. Tot het einde van de missie in augustus 2010 verzorgden 11 Afdra en 14 Afdva beurtelings de vuursteun voor de TFU.